Archief | 28 februari, 2022

Niet genoeg vinkjes om dominee te worden

Hoe noem je ook alweer iets wat nog best aardig van kwaliteit is maar toch onderdoet voor de top? B-kwaliteit? Die blijkt in de praktijk meestal enorm mee te vallen en het verschil heeft alleen maar te maken met grotere merknamen met meer reclamemogelijkheden. Hoe dan ook, ik zit met een ingewikkelder kwestie. Naast de negentiende-eeuwse domineedichter en de prozapastoor die toch al niet zo’n goede naam hebben, bestaan er in die tijd ook nog hulpdomineedichters die net zo productief waren als hun academische collega’s, maar niet telden als volwaardige dominees. Cees Houtman noemt ze in zijn net uitgekomen boek over deze auteurs ‘selfmade dominees’, of godsdienstonderwijzers, die er in de geschiedschrijving ‘bekaaid’ vanaf gekomen zijn.

In mijn jongste boek (L: de lezer van de 19de eeuw) houd ik een pleidooi voor een herwaardering van de domineedichters, die veelal aan de basis stonden van maatschappelijke veranderingen en via hun dichtkunst invloed uitoefenden op de bestrijding van misstanden. Waar ik me niet van bewust was, is dat er daarnaast een groep ongediplomeerde godsdienstonderwijzers bestond die ook de pen hanteerde, vaak met dezelfde maatschappelijke inzet. Misschien zijn er mensen die de biografie van Vincent van Gogh kennen en weten dat hij op een gegeven moment dominee wilde worden, maar de strijd om het Grieks en Latijn onder de knie te krijgen viel hem te zwaar, en toen ging hij een opleiding volgen waarmee hij hulpprediker kon worden. Dat werd hij in de Belgische Borinage. Het werd een mislukking. Op een gegeven moment wist hij die roeping achter zich te laten en koos hij voor het kunstenaarschap. Dat had hij deels te danken aan de domineedichter Eliza Laurillard, die in zijn preken kunstenaars als dienaars van God zag.

Maar nu over het boek van Cees Houtman, onder de titel De selfmade dominee als auteur. Van 26 van deze selfmade dominees geeft hij portretten, in chronologische volgorde. De oudste is geboren in 1778, de jongste in 1866. De titel ‘selfmade dominee’ is enigszins misleidend, want dominee mochten ze zich niet noemen. Selfmade waren ze wel: ze schoolden zichzelf in de godsdienstleer. Veel van deze hulppredikers hadden graag predikant willen worden, maar ze hadden van huis uit niet genoeg geld om naar de academie te gaan. Beurzen waren er weliswaar al vroeg voor studenten theologie, maar daar kwam iemand zonder Latijnse School toch niet voor in aanmerking. Een soort opleiding voor hulppredikanten was er wel ingesteld door de synode, maar de meesten spijkerden zich op eigen houtje bij. Er moeten er veel geweest zijn: Houtman telde in 1869 in Amsterdam naast 27 predikanten 24 godsdienstonderwijzers, onder wie ook enkele vrouwen. De mannen aan wie Houtman een portret wijdt, zijn opvallend door hun betrokkenheid bij de maatschappij en hun vaardigheid die op schrift te stellen. Er is er geen enkele onder die nog enigszins bekend is, en dat is jammer als je de schetsen leest die Houtman aan hen wijdt. Het zijn stuk voor stuk markante mannen, die zich los wisten te maken van hun milieu, hun gebrek aan opleiding in de jeugd wisten te overwinnen, en een prominente plek wisten te bevechten in hun gemeenschap.

Zo’n Jan Oostkamp uit Zwolle bijvoorbeeld, die meer dan vijftig boeken schreef, vooral kennisvermeerderende over geschiedenis en aardrijkskunde. Hij is een aanhanger van de fysicotheologie en combineerde dus godsdienst en natuurwetenschap in zijn onderwijs. De Haarlemmer Hendrik Polman, door zijn ouders bestemd om metselaar te worden, richtte onder auspiciën van het Nut een Inrigting tot Onderwijs in de Bijbelsche Geschiedenis aan de Jeugd op. In zijn lessen brak hij met de gewone methoden van godsdienstonderwijs waarbij boekjes met vragen en antwoorden gebruikt werden: hij bleek een geboren verhalenverteller te zijn, die op alle kinderen grote indruk maakte. Veel van de godsdiensthulpen waren actief in de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. De voormalige Leeuwarder bakker Klaas van Belkum concentreerde zijn zending op de verschoppelingen van zijn stad. Met name alcoholisten probeerde hij uit hun zelf-vernietigende cyclus te halen. Hij schreef over zijn ervaringen in de bundels Uit het leven: schetsen uit de achterbuurten en Schetsen uit het leven. Ook de Amsterdammer Josua Duisdeiker was een gedreven afschaffer en zat in het bestuur van de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank. Onder het pseudoniem Oom Hendrik publiceerde hij verhalen voor de jeugd met altijd maar weer verhalen over omhoogklimmers.

Heel triest is het leven van de gebochelde Hendrik Huisman, die eerst boekverkoper was en als godsdienstonderwijzer om onbekende redenen tegengewerkt werd door hogere predikanten. Daarover schreef hij een Adres aan den Eerwaarde Kerkeraad, maar dat zette hem nog verder van de kerk af. Hem werd aangeraden doodbidder te worden, maar vanwege zijn afschrikwekkende gestalte leek hem dat niet zo’n goed idee. Uiteindelijk nam hij afscheid van het chistendom en sloot zich aan bij de vrijdenkers. Het weeskind Hendrik Tillema zat in een kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid, later kwam hij als godsdienstonderwijzer in dienst van een Leids weeshuis. Hij schreef verhalen over het leven op het Drentse platteland. Dan is er nog de gevangenispastor Egbert Tobi, die in Deventer zowel zieken als gevangenen stichtte, of de historische-novellenschrijver Peter Duijs die in Kampen vergeving en bekering predikte. Heel merkwaardig is ook het leven van de orthodoxe Johannes Schalekamp, vader van vijftien kinderen, huisschilder van beroep, die toch de akte voor godsdienstonderwijzer behaalde en in diverse plaatsen als hulpprediker optrad. Zijn tweede vrouw was een bekeerlinge, die van het roomse geloof overgestapt was naar het hervormde, terwijl zij op weg was kloosterzuster te worden. Over haar leven schreef Schalekamp twee boeken. Schalekamp zou pas in 1944 overlijden, en in 1935 betoogde hij dat de vliegtuigrampen die de KLM troffen een teken van God waren om de mensen van hun zelfverheffing af te doen zien en tot deemoedigheid te bewegen.

Veel van de door Houtman behandelde predikers waren volgelingen van Jan de Liefde, de hoog gewaardeerde en leidinggevende domineeschrijver van tientallen toegankelijke boekjes met een godsdienstige strekking voor jeugd en volwassenen. Hoewel De Liefde veel contacten had met orthodoxe protestanten uit de kring van het Réveil, was hij een man van het midden. Bij de predikers van Houtman zijn zowel orthodoxen als mannen die het godsdienstig modernisme aanhangen.

Cees Houtman geeft precies die informatie die nodig is om geïnteresseerd te raken in deze groep en verstrekt voldoende aanwijzingen om er eventueel verder onderzoek naar te doen. Zijn mannen zijn stuk voor stuk interessante figuren zonder de negentiende-eeuwse zeven vinkjes die de meeste domineedichters wél hadden, en met vaak een dramatische levensloop. Klimmen op de maatschappelijke ladder was niet zo makkelijk, de financiële beloning voor de hulppredikers was schraal, en echt geaccepteerd als volwaardig prediker werden ze nooit. Goed dat er iemand is die zoveel jaren na hun dood hen nog enig eerherstel verleent.

Cees Houtman, De selfmade dominee als auteur. Zesentwintig portretten uit de lange negentiende eeuw. Zutphen: Walburg Pers, 2022.