Archief | juni 2024

Op weg naar de finale: het omslag en de portrettenmisère

De beslissingen zijn genomen, de titel staat vast:

EEN VRIJE GEEST

HET UITZONDERLIJKE LEVEN VAN BETJE WOLFF

Het aantal woorden van de biografie staat nu op 124.748 (zo’n 350 pagina’s), het omslag is gereed, een bekwame fotograaf heeft mijn huidige staat vastgelegd, de redacteur van Balans heeft zijn goedkeurig gegeven, mijn lieve ondersteuners hebben meegelezen en gecontroleerd en verbeterd. Wat ik zelf kon doen heb ik gedaan. Alleen aan de illustraties werk ik nog. Vanaf nu ben ik afhankelijk van spellingcontroleurs, vormgevers, papierleveranciers, drukkers, binders, publiciteitsmedewerkers, bestellende boekhandelaren. Er zit niets anders op dan me daaraan over te geven. Kortom: 9 november moet het gebeuren.

Maar nu het probleem: er is eigenlijk geen goed portret van Betje overgeleverd om op het omslag te zetten, en dit boek vráágt daar natuurlijk om. Toen ik de biografie van Jacob van Lennep schreef kon ik kiezen uit prachtige portretten, gemaakt door de beste kunstenaars van Nederland in zijn tijd. Kruseman, Schwartze, Hodges als familieschilder, noem maar op. Maar Van Lennep kwam uit een voorname familie. Betje Wolff stamt uit een veel minder belangrijke familie en als domineesvrouw had ze geen geld om vooraanstaande schilders een opdracht te geven. Zij was er een tijdlang ook op tegen portretten van haar in haar boeken op te nemen: niemand kon toch haar geest vatten meende ze. Tot een zekere Dionys Nachenius in 1776 een beeld kneedde dat door iedereen geprezen werd om zijn gelijkenis, en waar ze zelf een lofdicht op schreef. Maar al in 1884 was dat zoek. We weten niet hoe de buste die hij maakte eruit zag.

Deel van het lofdicht van Betje Wolff op Nachenius

Er zijn miniatuurportretjes van Wolff en Deken gemaakt die in het Betje Wolff Museum hingen. De tekenaar was P. Groenia. Haar uitgever Dóll vond die goed geslaagd. Ze zijn  gestolen en nooit teruggevonden. Er zijn wel foto’s van, maar alweer zwartwit, en die laten een verouderde Betje zien, niet Betje op haar best. Wel zijn er ingekleurde varianten in de Amsterdamse Pierson Collectie, waarvan we niet weten of die naar de originelen zijn.

Betje Wolff naar de miniatuur uit 1798 in de Allard Pierson Collectie Amsterdam

In 1782 knipte dominee Matthias Jansz. van Geuns de silhouetten van beide schrijfsters. Die kwamen via een bruikleen terecht in het Westfries Museum. Het bruikleen moest teruggegeven worden, het Westfries Museum liet me weten geen contactgegevens van de huidige eigenaar te hebben.

Er zijn nog wel in de loop der jaren wat gravures gemaakt van haar gezicht, maar die zijn stijf uitgevallen. Ik zie daarin niet de levendige kwelgeest uit Middenbeemster. Haar blik moet immers zo geweest zijn dat je meteen dacht: zij doorgrondt mij – ik kan niets voor haar verbergen, en als ik dat wel doe, dan kan ik een emmer spot over me heen krijgen.

Blijft over een portret waarvan altijd aangenomen is dat het Betje op 16-jarige leeftijd is, maar dat in werkelijkheid uit 1766 stamt, toen ze 28 jaar oud was. Dat heb ik uitgelegd in een blog (zie 28.5.2022). In dat portret zie ik wel spot, geest, kracht, eigenzinnigheid. Maar weer pech: er is alleen een zwart-wit foto van overgeleverd. Het origineel is zoek. Ergens zou het nog in kleur kunnen zijn: voor het laatst is het gesignaleerd in 1904 bij de boekhandelaar Pieter Molenaar in Zwolle.

Dat portret wilde ik wel op het omslag hebben – maar niet in zwart-wit. De uitgever wist een oplossing. De tekening is ingekleurd door Erwin Zeemering, die zich daarvoor baseerde op het kleurengebruik van portretten in de achttiende eeuw. Het leverde een prachtig portret op.

Voor het omslag is daar een uitsnede van gemaakt, waarbij de aandacht getrokken wordt naar het oog dat alles doorgrondt…

Zo moet het zijn!