De Schoolmeester postuum boos

schoolmeester1edr
Gerrit van de Linde schreef onder het pseudoniem ‘De Schoolmeester’ verzen voor Jacob van Lenneps almanak Holland. Gerrit stuurde die verzen naar Van Lennep vergezeld van razend knap gestileerde brieven. Na Gerrits vroege dood stelde Jacob in 1859 de bundel De gedichten van de Schoolmeester samen, met een prachtige voorrede. De eerste die De Schoolmeester vermeldde in een literatuurgeschiedenis was Jan ten Brink (1882). Hij noemde Gerrits gedichten ‘koddig’, ‘echt nationaal’ en ‘voortzettingen van de zeventiende-eeuwse kluchtentraditie’. Ook vond hij dat ze zo inpalmden dat Van Lennep ze wel zelf geschreven zou kunnen hebben. Van de Linde zou daar razend om geworden zijn. Ik stel me voor dat hij daarover een brief aan Jacob van Lennep had geschreven die er dan als volgt zou hebben uitgezien (ik gebruik hiervoor zinnen die rechtstreeks uit Gerrits brieven aan Jacob komen):
Waarde Vriend, Wat nu de Hollandsche letterkunde betreft en mijn schamel aandeel daarin, zoo moet ik u rondweg bekennen dat niets mij ooit meer verdroten of berouwd heeft dan door Jan ten Brink in het veld der letterkunde ingelijfd te zijn. Hoe komt het op in het hoofd van deze vraatzuchtige ekster, die in drie goudgerande folianten uitlegt wat er blinkt en schittert in de hedendaagse letterkunde zonder het verschil tussen goud en koper te kennen, om mij, onschuldige verzenmaker, op het pronkaltaar van de Hollandse letterkunde uit te stallen! Ik hoef geen inlijving in een goud-op-snee foliant waar geen ontsnappen uit mogelijk is. Geen aasgier heeft het recht mij als een lijk te beschouwen en in mij te pikken als ware ik een kreng dat opgeruimd moet worden voordat de verrotting toeslaat! Waar haalt de man het vandaan als hij schrijft dat ik hem wil inpalmen? Hij laat me zo koud als een maagd van tachtig jaar en ik zou nog liever koningin Victoria willen veroveren of inpalmen dan deze opgeblazen pad. Ten Brink moet vast een heel hoog geleerde in Holland zijn, maar in Engeland zou hij nagewezen zou worden door de straatjeugd, omdat hij zo pedant als een dominee en zo smakeloos als een Hollandse hutspot over mijn gedichten oordeelt, die, ik geef het toe, wellicht niet een plaats verdienen naast die van Bilderdijk, maar die ik me schamen zou ter neder geschreven te hebben als ze navolgingen zouden zijn van de kluchtige trant van het oude blijspel der zeventiende eeuw. Geen leuterkundige heeft ooit een groter belediging gedaan dan deze Ten Brink aan mijn verzen over Leeuw, Olifant en Kalf, die hij zo ‘koddig’ noemt dat ze wel door U, lieve vriend, zouden geschreven moeten zijn. Waarde Van Lennep, ik waardeer uw schrijfkunst ten volle, maar hoe zou u het vinden om koddig genoemd te worden? Het is alsof men de koning der dieren eens kietelt onder zijn muil en de slagtanden der olifant melkkiesjes noemt. En zo iemand wordt in Nederland een letterkundige genoemd? Ik hoor dat hij tegenwoordig hoogleraar is in Leiden. Wel dat doet me plezier, dat de traditie van brekebenen, holle vaten en stofdoeken onder de hoogleraren daar tenminste voortgezet wordt. Vindt hij mijn verzen zouteloos, dan kan ik hem een keulse pot vol pekel toesturen, die hij naar believen over mijne verzen kan uitstrooien. Maar wellicht kan hij beter zichzelf in die pot stoppen om, nadat hij zo in het zout gezet is, althans nog enige jaren zijn opgeblazen waanwijsheid te kunnen conserveren, die daarzonder zeker morgen al bedorven zou zijn. Ik heb volstrekt geen ambitie of lust om tot de Hollandsche letterkunde te behoren, maar als ik daar dan, tegen mijn wil en tegen mijn wens ingetrokken wordt, dan is toch het minste dat ik verlangen mag dat er mij geen bastaardonzin toegeschreven wordt die ik nooit en te nimmer neergeschreven zou hebben. Doch wat beduidt het als ik den echt nationalen toon zou weten te treffen? De heer Ten Brink zou er goed aan doen om, in plaats van een nationaal pijpje te roken en een nationaal kopje thee te drinken, zich eens goed nationaal te bezinnen op een werkelijk nationale literatuurgeschiedenis en zich intussen in een nationaal boetekleed te kleden en zijn hoofd door een nationale schandpaal te steken zodat de Leidse studenten hem eens waarlijk buitengewoon talentvol kunnen bekogelen met nationale eieren. Lieve vriend, ik omhels u en hoop binnenkort te vernemen dat gij de nationale literatuurgeschiedenis van den heer Ten Brink opgekocht heb om die eens flink te kuisen, zoals gij met den Havelaar ook zo succesvol gedaan hebt.
uw Gerrit van de Linde

Over maritamathijsen

Als emeritus hoogleraar ben ik verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Zie voor mijn publicaties op de website van de universiteit. Colleges geef ik nog in het buitenland, gastcolleges voor mijn eigen Universiteit en voor de Illustere School (HOVO UvA). Januari 2018 verscheen mijn biografie van Jacob van Lennep. Hij werd zeer goed ontvangen en genomineerd voor de Biografieprijs en de Geschiedenisprijs. In 2021 kwam uit: L. De lezer van de 19de eeuw. Ook dat is heel goed ontvangen. Nu werk ik aan een biografie van Betje Wolff.

5 Reacties op “De Schoolmeester postuum boos”

  1. Myriam Gommers zegt :

    Wat is er niet heerlijker de dag te beginnen met zo’n ongelooflijk geestig verhaal!

  2. Gerard zegt :

    Geweldig! Wat een stijl en venijn!

  3. Dick Welsink zegt :

    Ha ha ha, zo ken ik Gerritje weer.

  4. Mieke Kiebert-Melief zegt :

    Knap gecomponeerd Marita enbook vermakelijk.

  5. Jacques Klöters zegt :

    Schitterend!

Plaats een reactie